Het was 1989. Als meisje van acht, misschien negen jaar oud, bracht ik mijn broertje van vier achterop de fiets naar school. Ik voelde mij verantwoordelijk voor mijn kleine broertje, ik was zijn grote zus en ik beschermde hem. Niemand wist dat ik het niet leuk vond op school. Ik praatte daar nooit over. Het mandje voorop mijn fiets was een rieten mandje, waarin onze schooltassen gingen. De kinderen op school vonden dat mandje stom en lachten mij erom uit. Tijdens de pauzes gebruikten ze mijn mandje als prullenbak. Alles aan mij was stom, net zo stom als de door mijn moeder zelfgemaakte ribfluwelen broeken en net zo stom als mijn haar dat kortgeknipt was en ik daardoor op een jongetje leek.
Als ik mijn broertje na schooltijd had opgehaald en we terugliepen naar mijn fiets, stonden de pestkoppen al grijnzend op ons te wachten. Mijn rieten fietsmand was inmiddels vol gegooid met afgekloven appels, bananenschillen, lege pakjes zure schoolmelk en ander afval. Wanneer ik bij mijn fiets kwam werd het mandje over mijn hoofd leeggegooid, dan was het ‘afval’ namelijk compleet.
Ik deed niets, hoe kon ik wat doen, mijn broertje voor wie ik verantwoordelijk was stond naast mij. Ik moest hem beschermen. Dus pakte ik snel mijn fiets, hing het lege rieten mandje weer aan mijn stuur, zette mijn broertje achterop en liep met de fiets aan mijn hand vechtend tegen de tranen het schoolplein af.
Op de basisschool werd ik gepest. Het fietsmandje was een van de voorvallen. Ik was anders dan andere kinderen. Ik gedroeg me niet zoals er van mij verwacht werd. Ik was geparentificeerd, ik had de ouderrol overgenomen van mijn ouders en daardoor vonden kinderen mij bijdehand. Dat was ik waarschijnlijk ook, maar dat had wel een reden. Ik kon er niet over praten, omdat het nergens veilig genoeg was om erover te kunnen praten.
Pesten laat diepe sporen na. Het zorgt er bijvoorbeeld voor dat je jezelf verliest, omdat jezelf aanpassen de enige manier is om te overleven. Je eigenwaarde verdwijnt, want jij bent het niet waard om leuk gevonden te worden. Je voelt je machteloos, omdat je als kind denkt niet in staat te zijn wat te veranderen aan de situatie.
Nu leer ik mijn eigen kinderen om voor andere kinderen op te komen, om kritisch te zijn en na te denken. Zodat ze leren om verder te kijken dan het gedrag dat ze zien bij klasgenootjes. Zowel het gedrag van het kind dat pest als het gedrag van het kind dat gepest wordt. Je weet namelijk lang niet altijd in welke situatie een kind opgroeit en wat er aan het gedrag ten grondslag ligt.
Pesten, in welke vorm dan ook, is traumatisch voor een kind. Als volwassenen is het onze taak om kinderen hierin te onderwijzen en te begeleiden.
Ik daag je uit!